Een zware storm in de lente: 7 april 1943
Reinout van den BornAls we aan het voorjaar denken, komen beelden van bloesem, aangename temperaturen en een fluitconcert van vogels in de ochtend op, een beetje zoals de laatste weken. Zware stormen passen daar niet direct in.
Toch kan ook april – zij het zeldzaam – plotseling haar tanden laten zien. De storm van 7 april 1943 (nu precies 82 jaar geleden) is daar een sprekend voorbeeld van. Een opvallende dissonant in een verder zacht en fraai voorjaar. Een andere zware storm in april deed zich op 2 april 1973 voor. Dat was de storm waarin het Veronica-schip op het strand terechtkwam.

Een voorjaar uit het boekje… bijna dan
De lente van 1943 was er een om in te lijsten. Na een zachte, natte winter volgde een voorjaar dat in De Bilt alle verwachtingen overtrof. Het was warmer, zonniger en droger dan normaal, met een opvallend hoge luchtdruk.
Vooral de middagtemperaturen vielen op. De gemiddelde maximumtemperatuur van die lente was de hoogste van de hele 20ste eeuw. Weliswaar werden de metingen toen nog in de beschutte KNMI-tuin verricht, maar toch... indrukwekkend.
Rond 25 maart al 20 graden
Vanaf half maart begon het op te warmen. Rond 25 maart werd in het zuidoosten al de 20 graden aangetikt. Een dag later deden we dat kunstje nog eens over, al werd die warme lucht meteen afgestraft met felle buien en onweer.
De maand eindigde onstuimig: op 30 en 31 maart stond er al een stevige westenwind. Begin april herstelde het weer zich echter snel. Op 5 april werd het opnieuw lenteachtig warm, met opnieuw twintigers in het zuiden.
De storm slaat toe
Maar in de nacht erop veranderde alles. Een koufront trok over en achter dit front stroomde koude lucht vanaf de poolcirkel naar ons land. De 6e april was al een onstuimige dag, met hagel- en zelfs sneeuwbuien en een stormachtige noordwestenwind. Toch leek het die avond weer rustiger te worden, maar het was de schijn die bedroog, zo bleek al snel.
Een ogenschijnlijk onschuldige depressie bij IJsland begon razendsnel te uit te diepen en koersde pal op ons af. De volgende dag, op 7 april, ging het los.
Langs de kust piekte de wind tot 10 à 11 Beaufort. In Den Helder werd een uurgemiddelde van 55 knopen gemeten – ruim 28 m/s. In De Bilt werd die dag een windstoot geregistreerd van 126 kilometer per uur, de zwaarste ooit gemeten op dat meetpunt. De storm was kort, maar krachtig – zoals vaker bij voorjaarsstormen – en richtte flinke schade aan.
Schade op land en aan de dijken
Van afgewaaide dakpannen en omvergeblazen schuren tot flinke schade aan landbouwgewassen – het stormgeweld spaarde weinig. Vooral in Zeeland werd de kwetsbaarheid pijnlijk duidelijk. Door het opstuwende water uit het noordwesten liepen meerdere dijken over. Over een lengte van maar liefst 26 kilometer kwam het water boven de dijkkruin uit.
Hoewel er geen dodelijke slachtoffers vielen, was de schade reden genoeg voor het instellen van een speciale commissie. Hun conclusie, jaren later was: tientallen kilometers dijk waren niet opgewassen tegen extreme situaties en moesten dringend worden verhoogd. De wederopbouw kreeg echter voorrang – een beslissing die, indirect, de ramp van 1953 mede mogelijk maakte.
De lente hervat zich
Alsof de storm nooit had plaatsgevonden, klaarde het weer snel weer op. Binnen een paar dagen werd het opnieuw aangenaam voorjaarsachtig. Rond half april stegen de temperaturen opnieuw naar waarden rond de 20 graden. Alleen de laatste week van april verliep wat frisser en wisselvalliger.
Maar de lente gaf zich niet gewonnen. In mei kregen we zelfs een vleugje zomer: op meerdere plekken in het binnenland steeg het kwik op 14 mei tot boven de 30 graden.
Er volgde geen mooie zomer
Toch, zoals wel vaker met zulke vroege warmte, werd dit niet gevolgd door een mooie zomer. Juni was nat, somber en koel. Het onweer, dat eind mei al frequent opdook, bleef tot ver in juni actief. Pas in de laatste julidecade kwam er weer wat zomers weer voorbij – al duurde dat niet lang. Augustus luidde alweer het verval in.